Farids verhaal
gepubliceerd: juli 2024
Beeld: Michelle van Tongerloo
´Farid, weet je nog dat ik tegen je zei dat je misschien dood ging?´
Hij kijkt me aan en lacht. Dat weet hij nog, en toch leeft hij nog – gelukkig neemt hij me niks kwalijk.
Toen hij geel, grauw en vermagerd voor me zat, was ik er van overtuigd dat hij pancreaskopcarcinoom had – een tumor waar je vaak aan komt te overlijden. Met spoed verwees ik hem naar het ziekenhuis. Maar daar bleek na vele eerste, tweede en derde beoordelingen dat hij een hele heftige auto-immuunziekte had, waarbij zijn galwegen uit zichzelf gingen ontsteken. Zijn ziekte is zo complex, dat ik zijn specialistenbrieven niet snap.
Maar nu het probleem: hij is dakloos. Hij heeft geen geld. Hij heeft nergens recht op. Want hij is ongedocumenteerd.
Niet alle medicatie trok hij. Van één medicijn ontwikkelde hij leverfalen. Een ander, beter, medicijn zou te duur voor hem zijn, onverzekerd. En dus kreeg hij heel lang prednison. En ontwikkelde hij suikerziekte, zo ernstig dat hij inmiddels insuline krijgt.
In het ziekenhuis kreeg hij wel een sensor, maar geen geld voor eten. De suikerverpleegkundige belt hem meerdere malen op: zijn suiker vliegt in het rond van diepe hypo’s naar forse hypers – hij moet op zijn dieet letten.
Maar hij heeft geen geld en leeft van wat hij vindt. Als hij drie borden pasta vindt, dat eet hij dat – dan is zijn suiker 25. Als hij niks vindt, dan eet hij niks – dan is zijn suiker 3.
Hij is moe, uitgeput.
En toch regelde ik, terwijl hij herstelde van leverfalen, zwart werk voor hem: vakken vullen. Hij hield het niet vol en belandde weer op straat.
Ik wist niet hoe ik hem anders kon helpen.
Farid is geboren in Algarije, een land vol armoede, corruptie en onveiligheid. Hij werd door een Nederlandse kroegbaas geronseld in een café toen hij 22 jaar oud was: kom naar ons, was de boodschap: het leven is beter in Nederland. Dat geloofde Farid meteen. ‘Michelle, in Noord-Afrika ziet iedereen Europa als een berg met goud’. Hij kreeg een vervalst paspoort, kocht de douane in Algarije om en stapte in de boot. ‘Beter dan zwemmen door de zee, toch?’ zegt Farid lachend. Ik zie scheve en missende tanden.
En wat doe je dan, als je een leven van ongedocumenteerdheid instapt? ‘Naar een café en met mensen praten’, zegt Farid: ‘Het waren goede tijden, slechte tijden’. Als goede tijd benoemt hij dat iedereen je hielp: ‘Marokkanen, Surinamers, Nederlanders: er was voldoende en mensen deelden met elkaar’. En Farid hield van Gabbertje. Met zwart werk verdiende hij 1.500 gulden per maand: dat was toen ruim voldoende om rond te komen ‘voor 50 gulden had je een volle boodschappentas met spullen’.
Maar langzaam werd ons vreemdelingenbeleid steeds restrictiever en werd het steeds lastiger om rond te komen: op zwart werk kwamen hoge boetes te staan. Hij verloor zijn baan en werd geronseld door dealers. ‘Ik had geen keuze. Niet dealen was geen slaapplek meer’. Hij was heel bang dakloos te raken, maar het leven in de criminaliteit bezorgde hem ook veel angst ‘het was de dood of de gevangenis'. Nadat zijn huis werd binnengedrongen door een man met een pistool, besloot hij uit het circuit te stappen.
En belandde hij op straat.
Ik heb heel vaak met Farid gepraat over ‘de toekomst’ – een concept dat voor hem feitelijk niet bestaat. In Nederland zal hij nooit kans maken op een verblijfsvergunning en ik heb hem wel vaker ‘opstartgeld’ aangeboden om terug naar Algerije te gaan. Maar hij heeft hier nog altijd meer netwerk dan daar waar hij niemand meer kent. Rotterdam voelt voor hem als thuis, ook al is dat op straat. ‘Ik ben een Rotterdammer zonder geld, zonder bezit, met niks. Maar ik ben veilig’.
‘Farid’, vraag ik hem, ‘als je nu terug zou gaan naar die jongen van 22 jaar die geronseld werd, zou je dan weer naar Nederland komen?’
‘Nooit’, zegt hij. Zijn ogen worden vochtig. ‘Leven zonder papieren is vreselijk zwaar’.
Hij praat nu vaker met de jonge Noord-Afrikaanse jongens die in de kerk komen en hun leven hier ongedocumenteerd willen beproeven. Doe het niet, zegt hij hen. ‘Je weet niet waar je voor kiest’. En zo begeleide hij vandaag nog een jonge Algerijnse jongen terug naar het station, die na drie weken rondkijken in Nederland en na de vele gesprekken met Farid tot de conclusie kwam dat het hier niet beter zou worden dan thuis.
Voor Farid is teruggaan een gepasseerd station. Maar hij zal hier ook nooit mogen zijn, hoe ziek hij inmiddels ook is. Werken kan hij niet meer. Hulp krijgt hij niet. Hij mag net niet worden gedood, maar is te min om te worden geofferd. Dus geven we hem nu 2 jaar lang maandelijks 500 euro, zodat hij kan bestaan. Zodat hij redelijk gezond kan eten en een kamertje kan huren.
Meer zit er voor hem in dit leven niet in.